Stichting voor Slachtoffers van Lokale Anesthesie
Address:
Bosscher stichting
Vlierbessenstraat 5
3235 EX  Rockanje
The Netherlands

+31 181 404050
info@bosscherstichting.org

De geschiedenis van de lokale anaesthesie

 De eerste mensen welke, zover wij weten, kennis maakten met lokale verdoving waren de inwoners van Peru. Het was hen al lang bekend dat zij door het kauwen op Cocabladeren een gevoelloos mondslijmvlies kregen.

Pas in de 2de helft van de 19de eeuw werd in Europa het onderzoek naar dit verschijnsel in gang gezet. Wat resulteerde in de eerste oogoperatie onder lokale verdoving in Wenen in 1884 door oogarts Kol Ier. De verdoving werd uitgevoerd met behulp van cocaïne. Na deze eerste succesvol uitgevoerde operatie werd er steeds vaker gegrepen naar cocaïne als plaatselijke verdoving. Cocaïne raakte als lokaal verdovingsmiddel ingeburgerd in Europa. Al snel werden echter ook de nadelen van het gebruik van cocaïne duidelijk. De giftigheid, de korte werkingsduur en verslaving waren een probleem. Men had echter kennis gemaakt met het fenomeen lokaal anaestheticum en dit werd inmiddels meer en meer gewaardeerd. Het was nu mogelijk een operatie uit te voeren zonder de patiënt voortdurend te kwellen;


de arts kon zich beter concentreren op de medische ingreep en de aandoening kon in een vroeger stadium worden behandeld omdat de drempel voor behandeling voor zowel arts als patiënt lager kwam te liggen.

Omdat de nadelen van het cocaïnegebruik aanmerkelijk waren, was er behoefte aan nieuwe lokale verdovingsmiddelen. Dit middel deed in 1905 zijn intrede. Procaïne werd in dat jaar voor het eerst samengesteld. Het werd onder de naam Novocaine™ op de markt gebracht en was tot half veertiger jaren van de vorige eeuw het belangrijkste lokaal anaestheticum. Novocaine™ was en is, want het is nog steeds in de handel, een estertype verdovingsmiddel. Het is een cocaïnederivaat d.w.z. een qua formule afgeleid product van cocaïne, met soortgelijke karakteristieken maar zonder de ultieme giftigheid, met een langere werkingsduur, maar zonder de kans op verslaving. Het is een middel dat in de bloedbaan afbreekt. Hierbij komen echter stoffen vrij welke gemakkelijk allergische reacties kunnen veroorzaken, wat tevens één van de nadelen van dit en andere lokaal anaesthetica van het estertype is. Er is een relatief grote kans op allergische reacties en de kruisgevoeligheid, d.w.z. indien men allergisch reageert op één estertype lokaal anaestheticum dan is de kans groot dat men ook overgevoelig reageert op andere verdovingsmiddelen van het estertype.

Deze overgevoeligheidsreactie droeg bij aan de behoefte afstand te doen van de estertype verdovingsmiddelen (cocaïnederivaten) en op zoek te gaan naar geheel nieuwe middelen met minder kans op allergische reacties.

Dit nieuwe middel werd lidocaïne, voor het eerst samengesteld in 1943 en in 1947 commercieel op de markt gebracht onder de merknaam Xylocaine™. Het was het eerste lokaal anaestheticum van het amidetype, dat wil zeggen dat het product in de lever wordt afgebroken in plaats van in de bloedbaan. Het voordeel van afbraak in de lever ten opzichte van de oudere esters is, dat deze middelen tijdens de afbraak in de lever praktisch geen stoffen vormen die allergische reacties kunnen veroorzaken. Lidocaïne wordt doorgaans goed verdragen door patiënten, is wel giftig maar niet extreem, heeft een voldoende lange werkingsduur en werkt niet verslavend. Het enige nadeel van lidocaïne is het feit dat het even "in moet werken". Daardoor is het gebruik van dit middel bij de tandarts ook vaak herkenbaar: de patiënt wordt gevraagd even naar de wachtkamer terug te gaan in afwachting van het moment dat het middel gaat werken (ca. 10-15 min.)

Lidocaïne was al snel het meeste gebruikte verdovingsmiddel in de tandartspraktijk. Totdat, aan het einde van de 50er jaren, prilocaïne zijn intrede deed. Prilocaïne behoort tot de zwakker werkende maar minder giftige lokale verdovingsmiddelen. Prilocaïne heeft echter wel de vervelende eigenschap dat het soms niet of nauwelijks werkzaam is. Wij veronderstellen, uit meldingen die wij hierover hebben ontvangen, dat dit verschijnsel wellicht iets te maken heeft met ontstekingachtige reacties in het lichaam. Prilocaïne schijnt hier toch wat gevoeliger op te reageren dan andere lokaal anaesthetica. - Wij houden ons aanbevolen voor aanvullende informatie op dit punt -. Prilocaïne wordt op de markt gebracht onder de merknaam Citanest™.
In 1976 deed articaïne, verwerkt in het merk Ultracain™ van Hoechst A.G., zijn intrede, kort daarop gevolgd door het merk Septanest™ van de Franse farmaceut Septodont S.A. Dit laatste product heeft overigens dezelfde eigenschappen als Ultracain™. In 1983 werd Ultracain™ toegelaten op de Nederlandse markt. Inmiddels wordt geschat dat Ultracain™ samen met Septanest™ in Nederland een marktaandeel bezit van 40-45%.

Inmiddels is ook Scandonest™, met als werkzame stof scandicaïne, toegelaten als lokaal verdovingsmiddel voor dentaal gebruik. Scandicaïne is een stof welke oorspronkelijk werd gebruikt in de regionaal anaesthesie (verdovingen via ruggenprikken). Van hieruit is een lokaal verdovingsmiddel ontwikkeld welke, zover het onze meldingen betreft, geen onvermoede bijwerkingen heeft. Het middel maakt geen gebruik van een vasoconstrictor en heeft dus geen conserveermiddel nodig. Zeker, dit conserveermiddel geeft nog wel eens aanleiding tot een allergische reacties (zie hiervoor "De werkzame stoffen in lokaal anaesthesie")